Bij sommige woorden kun je haast niet zonder een regelmatige opfriscursus. Neem nou ‘ervan uitgaan’. Dat is zo’n combinatie die vraagt om moeilijkheden. Want waar zet je nou toch die spaties? Ik ben niet de enige die daarover twijfelt. Op verzoek van collega Sonja hierbij een heldere uitleg en, nog beter, een ezelsbruggetje dat je hopelijk niet snel meer vergeet (wel een beetje een plakkerige).
De taalvraag van vandaag: Hoe schrijf je ‘ervan uitgaan’?
Om maar meteen met de deur in huis te vallen: de spelling hierboven is de juiste: het is ‘ervan uitgaan’. ‘Uitgaan’ is een samengesteld werkwoord en schrijf je daarom aan elkaar (je zegt: uitgaan van iets). Het is een close setje dat lekker samenklit. Bijvoorbeeld in de zin: ‘Je kunt ervan uitgaan dat het vanavond laat wordt.’ (Voor de liefhebber: ‘ervan’ is hier een voornaamwoordelijk bijwoord en klit daarom ook gezellig samen als de woorden direct op elkaar volgen.) Twee plakkerige stelletjes dus.
Als ‘uit’ en ‘gaan’ toch van elkaar worden gescheiden, dan weigeren ze zich met andere woorden te verbinden. Zoals in: ‘Ik ga er niet van uit dat het warm wordt.’ Je schrijft ‘van’ en ‘uit’ hier dus niet aan elkaar, want ‘uit’ is onderdeel van het werkwoord ‘uitgaan’ en wil alleen met een vorm van ‘gaan’ verbonden zijn.
Het is dus:
We zijn ervan uitgegaan.
We gingen er niet van uit.
Dat is niet waar we van uitgingen.
Bij ‘ervan’ en bij ‘uitgaan’ is het: een setje of anders single!
Tijd om te oefenen met een ander samengesteld werkwoord: ‘afhangen’.
Wat zegt jouw (taal)gevoel over deze vraag? Laat je mening horen!